Dit werk werd gecomponeerd in opdracht van het WMC Kerkrade voor het Concours in juli 1993. Het werd afgewerkt in de zomer van 1992 en de componist verbeterde de drukproeven in november van datzelfde jaar.
De compositie bestaat uit drie delen. Het begint met een Elegie, hoofdzakelijk gebasseerd op een rustig, aanhoudend motieven worden ontwikkeld door gebruik te maken van alle klankkleuren van alle klakkleuren van het harmonieorkest, nu eens droevig als een soort klaaglied, dan weer met een sterk dramatisch karakter. Uiteindelijk besluit deze eerste beweging met een zacht akkorrd in E klein in tegenstelling met het thema dat hoofdzakelijk niet als tonaal van structur en gevoelens evaren wordt.
Het tweede deel vormt een sterk contrast met het eerste. Het is een bevallig intermezzo dat ontwikkelld wordt vannuit een rustig, zangerig thema met een niet al te sterk uitgesproken latijnsamerikaans tintje. Vooral de houtblazers komen sterk aan bod in dit tweede deel dat voor een groot deel in 5/8 maat gecomponeerd werd. De warme kleuren van de houten blaasinstrumenten en het zachte slagwerk worden hier nog versterkt door de harp, die soms bijna klinkt als een Spaanse gitaar die de diverse melodien begleidt.
Het derde deel vormt nog maar eens een sterk contrast met het voorgaande. Het is een pittige Tarantella die, op een virtuoze wijze eigen aan het moderne en goed getrainde blaasorkest, voortvloeit uit een fuga-achtig thema. Deze Tarantella beweegt zich zonder ophouden naar een schitterende conclusie toe, die niet enkel deze beweging maar de gehele symfonie op een briljante wijze beeindigt.