De belangrijke levensfases van Carl Teike zijn bekend: de tijd van de opleiding in Wollin, de militaire dienst in Ulm, die na het veelbelovende begin niet zo eindigde als Teike vermoedelijk had verwacht. Vervolgens was er de korte „oberschwäbische Exkursion“ in Ravensburg en tenslotte de jaren in Potsdam als onderdaan van de koninklijke garde. Na een langdurige ziekte dan uiteindelijk de laatste jaren als bode in Landsberg aan de Warthe. Door al die jaren heen componeerde Carl Teike en liet een indrukwekkend aantal werken na, in eerste instantie marsen, die zijn neef Karl Anton Döll in zijn standaardwerk „Alte Kameraden“ via zijn oom Carl Teike in zijn bezit hield. In 1966 was men nog geïnteresseerd in goede marsen, want de vondst van een nieuwe, onbekende mars van Teike was een kleine sensatie. Döll stelde snel als treffende titel „Neue Kameraden“ voor als zinspeling op de wereldmars „Alte Kameraden“. De Bundeswehr reageerde vlot en de muziekinspiciënt kolonel Stephan produceerde in eigen persoon een langspeelplaat met deze mars. Daarna werd het rustig rond deze vondst en het stuk raakte bijna in de vergetelheid. Het was ook geen sensatie meer, toen nog verdere Teike-marsen teruggevonden werden, die Döll niet had gekend. De nieuwe bewerking van de mars „Neue Kameraden“ door Siegfried Rundel is daarom naar voren gebracht, en zo krijgt de Duitse blaasmuziekbeweging toch weer een elegante mars met elan, die het verdient vaker in concerten te klinken.