Kokiriko alla Marcia werd gecomponeerd naar aanleiding van de nationale sportwedstrijden in Toyama (Japan) in het jaar 2000. Het bevat elementen van Toyama's volksmuziek. Kokiriko is een traditioneel Japans percussie-instrument. Het bestaat uit twee ca. 25 cm lange bamboestokken met een diameter van 2 tot 3 cm, die worden bespeeld als het westerse klankhout (claves). Aangezien kokiriko’s nu zelfs in Japan slechts moeilijk te verkrijgen zijn, zijn claves een goede vervanging. In KOKIRIKO ALLA MARCIA worden nog twee andere traditionele percussie-instrumenten gebruikt: de bohzasara en zasara. Bohzasara wordt ook wel surizasara genoemd: van twee stukken hout van ongeveer 30 cm lang, is één ingekerfd en de andere wordt gespleten in dunnere punten aan het uiteinde. Het gespleten stuk wordt nu langs het houtstuk met de twee kerven geschaafd. Er is geen vergelijkbaar westers instrument. De componist beveelt de guiro aan als alternatief, aangezien die qua klank het dichtst in de buurt komt van de gewenste klank. Zasara of binzasara bestaat uit 108 (een in het boeddhisme zeer belangrijk getal) houtstukken, die lijken op grote dominostenen en die in een soort ketting samengebonden zijn. Als de twee handgrepen aan het eind van deze ketting worden bewogen, ontstaat door de elkaar rakende houtstukken een klakkend geluid. Met de grote guiro kan dit geluid bij benadering op soortgelijke wijze teweeg worden gebracht. De klanken van deze instrumenten nemen de luisteraars direct mee naar het verre Japan.